Aluminium is een scheikundig element met symbool Al en atoomnummer 13. Het is een zilverwit hoofdgroepmetaal.
Ontdekking
Verbindingen van
aluminium waren al in de oudheid bekend. Zo werd aluin onder meer gebruikt om bloedingen te stelpen. Het is echter niet eenvoudig het metaal uit aluin vrij te maken.
aluminium werd in 1807 ontdekt door Humphry Davy, die het trachtte te bereiden uit aluminiumoxide. In 1825 bereidde Hans Christian Ørsted een onzuivere vorm van
aluminium uit aluminiumchloride en kaliumamalgaam. Jarenlang was het metaal zo kostbaar dat het in ornamenten toegepast werd, getuige de massief
aluminium kap op de toren van het Washington Monument. Pas in 1886 werd dankzij het Hall-Héroult proces de elektrochemische productie van het metaal op grote schaal mogelijk.
De naam is afgeleid van het Latijnse aluin. (In het Engels heet het ook alumÃÂnium, maar in het Amerikaans alúminum.)
Opmerkelijke eigenschappen
aluminium is een zilverwit, buigzaam metaal. Het is stabiel aan de lucht, maar alleen dankzij een dun en gesloten oxidehuidje, dat het metaal een doffe indruk geeft. In aanwezigheid van kwikzouten vormt echter zich een oxide dat een niet-gesloten huid vormt. Onder die omstandigheden oxideert het metaal aan de lucht bijzonder snel en vliegt het in brand. In fijnverdeelde toestand wordt het wel als vaste raketbrandstof, of in thermische lansen gebruikt.
Verschijning
Aangezien
aluminium een tamelijk onedel metaal is komt het niet in pure vorm in de natuur voor. In verbindingen echter is
aluminium bijzonder algemeen. Aluminiumhoudende mineralen zijn verantwoordelijk voor een flink percentage (circa 8,1%) van de aardkorst. Hoewel
aluminium een bestanddeel is van
klei, gebruikt de aluminiumindustrie als erts bij voorkeur het mineraal bauxiet. Dit wordt onder andere in Australië en Suriname gewonnen. Winning uit
klei is moeilijker en daardoor onrendabel. Wel kost het naar verhouding veel energie om het metaal uit zijn verbindingen vrij te maken. Veel
aluminium wordt daarom tegenwoordig in kringloop gebruikt.